Van Tjamsweer is in het RHC geen ledematenadministratie als zodanig
      gevonden. Echter, Edsko Havinga wees me op een publikatie in Gruoninga
      1993 van P. Bos, getiteld Lidmaten van Tjamsweer in 1705,
      bevattende een uittreksel uit de acta van de Classis Appingedam. Onderstaand
      volgt het relevante deel voor Tjamsweer uit deze Acta volledig. 
      RHC Groningen, Archief Classis Appingedam, inv. nr. 13. Transcriptie aug.
      2006 MG.
      Nagekeken juni 2007 Riana Luiks. 
  
      Acta Classis Dammonensis, habitae die 5 Oct. 1705 
       
      ...  
       
      Art. 2: Ad Art. 1 Angaande de saak van D. Stammer met sijn 
      Schoolmr., hebben de H. Broederen, D. Hoexum, D. Adami en D.
      Alberthoma, (nevens D. Wedda als testis) gekommitteerd tot 
      informatie dien angaande, schriftelijk gerapporteerd, van huijs tot huijs 
      in de Gemeijnte tot Tiamsweer ondersoek 
      gedaan te hebben, angaande het leven, wandel en dienst van D. Stammer
      en sijn Schoolmeester en alles bevonden wat tot lof van D. Stammer
      belangende sijn Eerw. godzaaligen wandel, en ijverig waarnemen in 
      desselfs dienst soude konnen strekken. Integendeel is van de Schoolmr. en 
      desselfs huisvrouw niets ingebragt, als 't gene schandelijk, ergerlijk en 
      ten eene maal godloos is, sig betoonende als menschen sonder vreese Gods, 
      als blijkt uit het schriftelijk reelaas der H. Gekom. Ondergeschreevene 
      van het E. Classis van Appingadam, volgens Art. 1 van den 1 julius deses, gekommitteerd om op 
      het versoek en genereuse anbiedinge van Rev. D. Senior Stammer tot 
      meerder betooninge van sijn Eerw. onschuld, ons bij de Ledemaaten der Gem. 
      te vervoegen en deselve te verstaan, soo angaande de waarneminge des H. 
      diensts en 't levens gedrag van sijn Eerw. als mede het leven en wandel 
      van Mr. Derk Everts en desselfs huijsvr., hebben op den 24 7br. de 
      karspelluijden en Ledematen van Tiamsweer 
      an de suijdsijde van huijs tot huijs besogt, en van deselve soodaanige 
      informatie ontvangen, waar in sij an de eene kant omtrent de persoon en 
      dienst van haaren Pastor D. Henr. Rud. Stammer, niet alleen geen de 
      minste klagte ofte eenig misnoegen, maar een volle vergenoeginge, in sijn 
      dienst, liefde en agtinge tot sijn persoon betuijgden, soo als een regt 
      dienaar J. Chr. van sijn Gem. kan begeeren, maar 
      an de andere kant, hoorden sij overal verscheijdene en 
      overeenstemmende klagten over den persoon van Derk Everts en in 
       sonderheijd des selfs quaadaardige huijsvrou, gelijk sulx alles uit 
      volgende staalties, en genoomene informatien sonneklaar blijkt. 
       
      1. Luitien Bartels en sijn vrou Maria woonende an de 
      Bolbrugge, gevraagd sijnde angaande haaren 
      predikant en schoolmr., verklaarden op de Pastor niets te hebben als alles 
      wel, maar dat sij van mr. Derk en sijn vrouw verscheijdene quaade 
      bejegeningen hadden ontvangen, dat sij met mr. Derk in 
      onderhandelinge om een stuk kosterije-land te huijren waaren geweest, en 
      met hem niet konnende eens worden van een ander hadden gehuijrd, waarom de 
      kostersche bij het brengen van verpondinge Maria hadde 
      uijtgehuideld. 
       
      2. Tot Olingen hebben wij ons vervoegd ten huijse van Jan Reintjes 
      en sijn huijsvrouw Hijke Arents, en deselve 
      gevraagd als vooren, dewelke verklaarden wat het eerste angaat, dat sij 
      nooijt jeets op de Pastor hadden gehat te seggen, dat sij bij versterf van 
      die goede oude man wenste souden hebben, maar wat het tweede angaat 
      verklaarde de vrouw, dat sij over het graf van haar voorgaande man haar 
      eijgen doode laaken an mr. Derk hadde gelangd, die voor het leggen 
      desselfs over het graf al te veel, en wel soo veel als in den Dam van haar 
      hadde geëijscht, waar in sij swaarigheijd maakende hadde de kostersche 
      haar seer uijtgescholden, soo dat haar kinderen na het huijs
      des Meesters niet durfden gaan om een Cedul 
      te haalen, door dien sij telkens wierden uitgeschropt. 
       
      3. Derk Aries en sijn vrouw Margrieta Bolts verstaan sijnde, 
      seijden op de Pastor niets te seggen te hebben, ende
      sij ook met de Koster in
      geen quaestie waaren. 
       
      4. Jan Wolters, ouderling, en sijn vrouw gevraagd zijnde, spraken 
      seer lofflijk van haaren Predikant, ende 
      ijverige waarneminge sijns diensts, met welken sij ook nooijt eenig 
      verschil hadden gehad, maar dat sij dikwijls met de koster quaestieus 
      waaren geweest, gelijk deselve bijnaa met alle menschen in quaestie was, 
      dat de kostersche in boosheijd sonder weerga was, en dat de man haar niet 
      konde of wilde stuiren, dat alle karspelluijden voor haar bang waaren en 
      swijgen moesten, doordien de kostersche 
      seijde en deede wat sij wilde, dat de Pastor te vooren nog hadde soeken 
      haar voor te staan als andere met haar over hoop laagen, maar dat de 
      Pastoor ten laasten selfs met haar in het labijrints was gekomen, dat de 
      kostersche met andere quaestieus geweest, IJdje onschuldig hadde 
      beschuldigd, als of sij die lieden haare vrienden, tegens haar opgehitst 
      hadde, met wijderen. 
       
      5. Jan Klaasens vrouw, alleen te 
      huijs zijnde, verklaarde op het 
      voorgestelde, dat sij op de Pastoor of sijn dienst niets hadde als alles 
      wel, maar de koster dikwijls op haar hadde geraast en haar uit gescholden. 
       
      6. Wolter Gerrijts, Diakon, en desselfs vrouw gevraagd zijnde, 
      betuijgden insgelijx niets tegen haaren Predikant te hebben, den welken 
      sij wensten dat hij haar mogte overleeven, door dien sij geen ander 
      begeerden, als met sijn dienst seer wel gediend 
      zijnde, de koster angaand soude wel goed wesen, indien hij sig niet 
      leijden liet van sijn vrou
      de welke seer lelk en roekeloos 
      waar, de man verdervende en met alle menschen over hoop leggende, dat de 
      koster den pastoor behoorde een goed woord geven. 
       
      7. Van daar tot Garreweer gekoomen zijnde, hebben wij Writser Wijrts
      en desselfs vrouw verstaan, die op de Pastor mede niets hadden te 
      seggen, maar de kostersche, seijde sij, was 
      een quaad mensch, hebbende de roem overal van een lelijk mensch te sijn. 
       
      8. Pieter Alberts alleen te huijs zijnde is na het een en ander 
      gevraagd, en hadde op de Pastoor niets, maar de kostersche hadde eens een 
      poijel met geld voor sijn vrouw op tafel geworpen, 
      en even uijtgegaan zijnde was sij weder gekoomen, seggende, dat 4 à 5 
      schellingen daar uijt vermist en van haar genoomen waaren, ook hadden de 
      koster en kostersche hem uijtgescholden dat hij de oolijkste gaudief was 
      in de regtstoel, hadden ook om twee st. 
      agterstallig schoolgeld haar seer qualijk bejegend, seijde daar en 
      booven, dat de derde verpondinge hadde betaald, maar dat de koster hem de 
      tweede niet hadde willen afnemen, of hij 
      soude eerst een daalder executie geld betaalen; waarom
      hij weg, staat er niet  sijn vrouw met 
      Luppe Hindrix vrouw na Oosterwijtwert was geweest, 
      om an Mevrouw van Oosterwijtwert daar over te klaagen, dat veele 
      karspelluijden meer souden seggen indien sij 
      de quaadheijd van de kostersche niet vreesden, en door andere redenen niet 
      te rugge gehouden wierden. 
       
      9. Klaas Bruins en sijn vrouw hebbende 
      maar ruim een jaar op die plaatse gewoont, verklaaren niets tegen de 
      Pastor te hebben, en hadden ook met de Koster geen bijsonder verschil. 
       
      10. Hitje Tiddes vrouw  
      alleen te huijs gevonden zijnde, betuijgde tegens haaren 
      Leeraar niet te hebben, en alhoewel sij op voorleden jaar eerst met de 
      wooninge daar waaren gekomen, hadden sij met mr. Derk reets 
      quaestie, door dien deselve een 
      daalder executie geld bij versuim van het betaalen van een verpondinge op 
      haar hadde gelegt. 
       
      11. Jurrien Jans en sijn vrouw hadden tegens haaren predikant 
      niets, maar klaagde Jurrien voornoemd, van de schoolmr. voor een 
      jaar bij de rekeninge onschuldig gemolesteerd en quaalijk bejegend te 
      zijn, klaagende mede over de kostersche dat sij was een quaad mensch. 
       
      12. Luppe Hindrix en sijn vrouw verklaarden beijde niets op haaren 
      Leeraar of sijn dienst te seggen te hebben, maar dat sij verscheijden 
      maalen, meer als vijf maal, met mr. Derk in quaestie waaren 
      geweest, die ook het executie geld haar hadde afgeperst, alhoewel sij al 
      14 dagen te vooren de verpondinge hadden betaald, waarom de vrouw gegaan 
      was na Mevrouw van Oosterwijtwert om daar over te klaagen. 
       
      13. Harmen Haijens en sijn vrouw hadden tegens haaren Pastoor niet, 
      waaren ook niet quaestieus met de mr. 
       
      14. Lubbert Egberts schipper is niet te huijs gevonden, desselfs 
      nieuws getroude vrouw, hadde tegens den 
      Pastor niets, angaande het verschil, het welk haar man met mr. Derk 
      hadde gehat, daar van wiste sij geen openinge te doen. 
       
      Bovenstaande particuliere informatien zijn door ons ondergeschreven 
      opgestelt en overgegeven an de Eerw. Classis van Appingadam den 5 oct. 
      1705. 
      (onderstond) 
      E. Hoexum Ecclses in Creuwert 
      C. Adami Ecclses in Appingadam. 
       
       
      Rapport van 't geen D. Wedda en D. Alberthoma, als mede 
      Gekommitteerde en testis Classis Dammonensis, wegens de bedieninge, 
      leven en wandel soo van d' Eerw. D. Henr. Rud. Stammer, predikant 
      tot Tiamsweer, als van mr. Derk 
      Schoolmr. aldaar, en sijn huijsvrouw is voorgekoomen, soo wanneer haar
      E. den 24 7b. 1705 de karspellieden en 
      Ledemaaten van Tiamsweer, soo an de Noordkant van 't Damsterdiep woonen, 
      visiteerden. 
       
      1. Gekoomen zijnde ten huijse van de E. Kornellijs Klaasen en 
      desselfs huijsvrouw in afwesentheijd des mans gevraagd hebbende, na de 
      bedieninge het leven en wandel van haaren Predikant, verklaarde dese vrouw 
      niet het allerminste diesangaande op haaren Predikant te hebben te seggen 
      wijl sijn Eerw. soo veel haar bewust was, sig altoos als een getrouw en 
      vredelievend Pastor had gedraagen, edoch gevraagt zijnde na de bedieninge 
      leven en wandel van haar Schoolmr. en desselfs huijsvrouw, klaagde
      voorschr. vrouw niet alleen, dat voorschr. 
      schoolmr. wel eertijts vrij wat slof waar geweest in't schoolhouden, en 
      dat hij op een ongewoone wijse niet alleen de jongens maar ook de meissies 
      strafte, namelijk haar met de roede gijselende om de minste misdaad, 't 
      welk sulken schaamte in de meissies 
      verwekte dat sij met geen middel na de school waaren te krijgen,
      waarom sij de haare na Den Dam had moeten 
      senden, maar ook klaagde sij seer over de baldaadige twistgierigheijt van 
      des schoolmrs huijsvrouw, welke in haar absentie niet alleen gedreigd 
      hadde, dat soo haast sij bij haar quam, haar de Duijvel soude haalen, maar 
      ook korts daar na ten huijse van Jan Klaasen op een wijvedag haar 
      hadde angevloogen, soo dat het tot een hantgemeijnschap waar gekoomen, 
      alhoewel sij meestersche met de heunste koop waar afgegaan, welke haar in 
      de wandelinge, Agteroms volk noemde, en dit alles wirt van de man, welke 
      onderwijlen te huijs quam, bevestigd. 
       
      2. Ten huijse van Jakob Schoeler schipper gekoomen zijnde, en den 
      selven bovengemelde schipper 'tselve voorgesteld hebbende, heeft hij 
      loflijk van sijn predikant gesprooken, edog ook verklaard nooijt quaestie 
      met den schoolmr. of desselfs huijsvrouw gehat te hebben, hoewel hij 
      veeltijts hoorde, dat sij beijde met andere nabuiren en 
      karspelluijden in quaestie leefden, op't schoolhouden hadde hij 
      nooijt veel agt gegeven, wijl selfs geen kinderen hadde. 
       
      3. Vandaar gegaan zijnde ten huijse van Brunne Jans en Evertien
      desselfs huijsvrou, hebben Gekomm. 
      bevonden, an de eene kant, dat sij alles wat lofflijk was van haaren
      Leeraar spraken, an de andere kant niet 
      alleen klaagde over des schoolmrs voorgaande sloffigheijd in't 
      schoolhouden, en desselfs ongewoone en schaamagtige 
      wijse in de kinderen te tugtigen, maar ook hoe de meestersche haar om de 
      saaken van de minste angelegentheijd scholde en uijtdaagde om met haar te 
      slaan, ja nog voor weijnige dagen met haar man ten haaren huijse waar 
      gekomen, als wanneer sij beijde haar 
      geweldig hadden uitgescholden, ter oorsaake hij Brunne Jans des 
      saterdaags met het maajen niet hadde willen uitscheijden om haar swijn te 
      slagten, nog ook des sondaags voor 't eijndigen van de Godsdienst niet 
      hadde willen verrigten. 
       
      4. Jakob Hemmens en desselfs huijsvrou Welmt presen haar 
      Predikant seer, soo wegens neerstigheijd in't waarnemen sijner bedieninge, 
      als desselfs vrindelijkheijd en wellevenheijd, edog klaagden niet alleen 
      wegens de wijse van des Schoolmeesters discipline, en de toomeloosheijd 
      van desselfs kinderen, maar voornamelijk over de baldadigheijd, 
      twistgierigheijd en boosaardigheijd van de schoolmr. en desselfs 
      huijsvrou, waar van sij nog een xempel 
      bijbragten, hier in bestaande, dat wanneer hij Jakob een stuk 
      lands, zijnde gereede en gelegen bij des Schoolmrs huijs, wilde besaaijen, 
      sijn soontie bij de koornsak gadde gesteld, om deselve voor des mrs 
      hoenders, welke hij in een groot getal hadde, te beschermen, terwijl hij 
      na huijs ging om jeets te haalen, de meester en het wijf sulx siende, dit 
      jongken met vloeken, sweeren en bedreiginge van slaagen vandaar hadden 
      gejaagd, dies sij om dese en diergelijke ontmoetingen meermalen waaren 
      genoodzaakt geweest om bij Mevrouw van Oosterwijtwert te klaagen. 
       
      5. Willem Jans en desselfs huijsvrouw preesen haar Predikant alle 
      deelen, edog waaren ook nooijt in verschil met den meester of desselfs 
      huijsvrouw geweest, alhoewel sij veelmaalen klagten over de selve van 
      andere gehoord hadden. 
       
      6. Fokke Jakobs prees in alle deelen sijn Predikant, als den selven 
      neerstig in sijn Predikdienst bevindende, als mede vreedelievend en 
      gedienstig omtrent hem als Diakon 
      behulpsaam te zijn in't waarnemen van't voordeel der armen, maar klaagde 
      insgelijx over den schoolmr. en desselfs huijsvrouw
      in sonderheijd, van welke sijn huijsvrouw, 
      soo in't voorjaar overleden waar, veel moeijelijkheijd en verdriet waar 
      bejegend. 
       
      7. Ludde Wolters selfs niet te huijs zijnde, betuigde des selfs 
      huijsvrouw, niet het minste onsijt tot nadeel van haaren Predikant 
      vernoomen te hebben, maar dat haar man eens seer quaalijk van de 
      meestersche waar bejegend en gescholden, als hij tot haaren huijse een 
      Cedul hadde gehaald, alleenlijk omdat hij in een stil humuer waar geweest 
      en weijnig hadde gesprooken, ook hadde sij van haar man wel gehoord hoe 
      Jan Wolters van Olingen in sijne en Brunne Jans 
      tegenwoordigheijd ten huijse van de meester door den selven en desselfs 
      huijsvrouw dermaaten quaalijk waar bejegend, dat hij Jan Wolters 
      genoeg te doen had gehad om rug linx uijt des Kosters huijs te geraaken. 
       
      8. Wolter Sijmons en desselfs huijsvrouw presen haar Predikant 
      wegens desselfs bedieninge en beleefde bejegeninge, klaagde over des 
      meesters ongewoone tugtinge der kinderen, 't welk haar ook genoodperst 
      hadde, de haare na den Dam ter school te senden, de wonderlijke 
      twistgierigheijd van de meestersche waar haar seer over de hand, waaren 
      geërgerd niet alleen omdat de mestersche sig afsonderde van de publijke 
      Godsdienst oeffeninge tot Tiamsweer, maar ook omdat D. Idema voor 
      eenige tijd des nademiddaags in haar kerke predikte de meester na het 
      eerste gebed uijt de kerke waar geloopen, om sijn vrouw sulx bekend te 
      maaken, en sig beijde onder het predigen met groot gedruijs waaren in de 
      kerk gekoomen. 
       
      9. Jan Bartelts en sijn huijsvrouw bij het Tolhek spraken alle Loff 
      van haaren predikant, maar klaagden over de wreede en gestaadige 
      geesselinge, soo door de meester omtrent haar Dogtertien waar angewend, 
      waar door 't selve van de schoole voor een geruijme tijd waar afgeschrikt, 
      vonden sig geërgert te zijn door de 
      meestersche, wijl se sig van de publijque Godsdienst afsonderde, en 't 
      geen bij 't predigen van D. Idema waar voorgevallen, ook klaagden 
      sij wegens overlast in haar land, door de meester en sijn huijsvrouw an 
      gedaan, welke met geweld telkens een dwarshout hadden afgerukt van een 
      vonder, welke hij Jan Bartels bij het selve hadde geset en vast 
      gemaakt, ter oorsaake des meesters schaapen geduirig in sijn land liepen. 
       
      10. Fenne Jans prees den predikant niet alleen wegens de 
      waarneeminge sijner bedieninge, maar ook wegens desselfs vriendelijkheijd 
      en weldaadigheijd haar waarts, maar klaagde bitterlijk over de 
      baldaadigheijd en twistgierigheijd van de Schoolmr en desselfs huijsvrouw, 
      welke haar dikmaal uitdaagde en dreigde te slaan, soo dat sij niet seker 
      en gerust koste woonen, daarenbooven dat sij de Pastoor gestaadig voor een 
      Paap uit scholden. 
       
      11. Harke Jans Snijder en desselfs huijsvrouw spraaken 't geen in 
      alle deelen loflijk was van haaren Predikant, maar klaagden in tegendeel 
      over dat ongewoone en strenge geesselen soo door de meester omtrent de 
      kinderen wierd werkstellig gemaakt, als mede de ongehoorde 
      twistgierigheijd van de koster, in sonderheijd
      de kostersche, welke om de allerminste reden een ergerlijk rumoer 
      maakte. 
       
      12. Jan Klaasen en Anje Gerrijts waaren in alle deelen seer 
      met haaren Predikant en nabuir opgeschikt, maar klaagden seer over de 
      leugenagtigheijd van de schoolmr en sijn vrouw, insonderheijd klaagde 
      Anje Gerrijts dat sij seer veel ongemak en overlast van de 
      Schoolmeestersche had geleden, welke haar meermaalen waar angevallen, de 
      schorteldoeks banden had in stukken gescheurd, 
      haar willende dwingen met haar te slaan, waar over sij veelmaalen 
      over desselfs baldaadigheijd had geklaagd an de Pastoor, 
      welke haar telkens hadde geraaden haar te mijden en sig an haar niet te 
      stooren. 
       
      13. Kornellijs Harms sprak met alle loff en eerbiedigheijd angaande 
      sijn Leeraar, betuijgende dat deselve neerstig in sijn bedieninge, 
      christelijk en minsaam in sijn ommegank was, maar klaagde in tegendeel 
      seer heftiglijk over de boosaardigheijd, beijde 
      van de mester en sijn vrouw, als welke niet alleen op sekere 
      gelegenheijd bij haar eijgen huijs hem in de misdobbe waaren angevallen, 
      en ter neder geworpen zijnde lelijk hadde mishandeld, maar ook ten huijse 
      van Kornellijs Klaasen sonder genoegsaame redenen dermaaten hem 
      hadden angevallen, als willende hem het leven benemen, soo dat hij genoeg 
      te doen hadde gehad om sig uit haare handen te redden. 
       
      Dit bovenstaande ons door Voorgeschreeven Gemeentslieden op dato als boven 
      in onse gedaane visitatie an de Noorder zijde van 't Damsterdiep berigt en 
      verhaald zijnde, hebben het selve als getuijgenis naa waarheijd, ten 
      eijnde het Eerw. Classis van Appingadam, daar na haar proceduiren omtrent 
      de Eerw. D. Henr. Rud. Stammer, en de schoolmeester
      nevens desselfs huijsvrouw, des te 
      voegsamer mogte rigten, wij ondergeschreven als Gekommitt. des Classis 
      eijgenhandig verteijkend. Actum den 24 sept. 1705. 
      (Onderstond) 
      Gerh. Wedda Eccles in Opwijrda, testis. 
      Gerh. Alberthoma Eccles Dammonensis. 
       
       
      Dit alle te saamen door de Eerw. Broederen Gekomm. Coram Classe gelesen 
      zijnde, ben haar Eerw. voor de genoomene moeijte bedankt, en D. Stammer
      versogt hierop dat die boose en quaadaardige Schoolmr. mochte worden 
      van sijn dienst gesuspendeerd, ofte dat permutatie geschiede, Oordeelde 
      het Eerw. Classis dat de Schoolmr. eerst soude verstaan worden over sulke 
      schandelijke en godloose daaden, 't welk gedaan zijnde en hij geen 
      genoegsaame redenen hier tegen in brengende, is over sijn quaad en godloos 
      gedrag à Dno praeside ijverig bestraft, en voorts goedgedagt door 
      Committee den Mevrouw van Oosterwijtwert als Unica Collatrix der kerke tot 
      Tiamsweer te versoeken dat haar Edelh. gelieven mochte dien Schoolmr. met 
      een ander te verwisselen, of te deporteeren, waar tot gekommitteerd ben D.
      Adami en D. Benthem. 
       
      Art. 3. ... 
      |